Lees hoe Manon en de docente na het tentamen een gesprekje voeren.
Manon: ‘Juf, mag ik iets vragen?’
Manon: staat in de deuropening.
Docente: ‘Ja natuurlijk, kom binnen.’
Manon doet een stap naar voren.
Manon: ‘U hebt bij Daan geen punt afgetrokken voor zijn inleiding, terwijl hij geen leeswijzer had ingevoegd.’
Docente: ‘Oh.’
Manon: ‘Van de vier dingen in de inleiding, had hij er maar drie.’
De docente trekt haar wenkbrauwen iets op.
Manon: ‘Nou, ja, kijk, ik heb ook drie dingen in mijn inleiding. Ik heb de aanleiding, de hoofdboodschap en een leeswijzer. Alleen het probleem heb ik weggelaten.’
Docente: ‘En wat wil je daarmee zeggen?’
Manon: ‘Nou ja, ik wist eigenlijk wel dat het erin moest, maar ik dacht ook dat het zo direct was. Zo ruziezoekend.’
Docente: ‘Ruziezoekend?’
Manon: ‘Nou, u begrijpt me toch wel. Wij leren van u dat je een geschil nooit op de spits moet drijven. Dat het beter is om eerst te onderzoeken of partijen er samen uit willen komen. Dan moet je toch niet meteen zeggen dat je het met elkaar oneens bent?’
Docente: ‘Ik had het enorm gewaardeerd als je dit punt twee weken geleden in de les had ingebracht. Ik vind het een goed punt. Maar daarvoor ben je geloof ik niet hier.’
Manon: ‘Als u Daan geen aftrek geeft, dan vind ik eigenlijk dat u mij ook geen aftrek moet geven.’
Docente: ‘Waarom is dit voor jou belangrijk?’
Manon: ‘In het Nederlandse rechtssysteem wordt het gelijkheidsbeginsel gehanteerd. Wij worden opgeleid om in dat systeem te werken. Dus… dan lijkt me…’
Docente: ‘Wat betekent het voor je cijfer?’
Manon: ‘Dat ik geen onvoldoende heb.’
Docente: ‘Geef je tentamen maar hier, ik zal er naar kijken.’
Wat had jij gedaan in deze situatie?